Mariabeeld

Mariabeeld

In het rechterzijschip staat in een nis een beeld van Maria. Het beeld is van stucwerk, vervaardigd door een anonieme kunstenaar in de 18de eeuw. De Madonna heeft een krans van sterren om haar hoofd, de maan (sikkel) onder haar voeten. Ook kronkelt er een slang onder haar voeten. In dit beeld vinden we terug: de voorspelling van Genesis 3,15 (‘Vijandschap sticht ik tussen u (de slang) en de vrouw, tussen uw kroost en het hare.’) en het beeld van de vrouw uit Apocalyps 12,1 (‘Er verscheen een groot teken aan de hemel: een vrouw, bekleed met de zon, de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren.’).

Velen blijven er een moment staan, steken een (waxine-)lichtje aan en spreken een gebed uit. In het herdenkingsboek laten bezoekers overlijdenskaartjes achter, waarmee overledenen worden herdacht.

Immacolata, Maria Onbevlekt Ontvangen

Het Mariabeeld is de klassieke voorstelling van de Immacolata, Maria Onbevlekt Ontvangen. Met de titel Immacolata wordt aangeduid dat Maria als enige van de mensheid bij haar ontvangenis in de schoot van haar moeder Anna gevrijwaard was van de erfzonde met het oog op haar toekomstig rol als moeder van Jezus, mens geworden Zoon van de Vader. Vele eeuwen was dit voorrecht niet vanzelfsprekend. Er werd zelfs een heftige theologische strijd om gevoerd, met name tussen Franciscanen en Dominicanen. Maar bij het voortschrijden van de tijd werd het steeds duidelijker dat men deze titel ‘Onbevlekte Ontvangenis’ niet aan Maria zou mogen onthouden. De tegenstemmen verminderden, de voorstanders wonnen steeds meer terrein. Dit leidde uiteindelijk tot de dogmaverklaring in 1854.

In de kunst werd deze verklaring in de eeuwen daarvoor al voorbereid. Met name vanaf de tijd van de Contrareformatie werd op talloze plaatsen een beeld van de Onbevlekt Ontvangene geplaatst of werd zij op schilderingen als zodanig afgebeeld. Zo ook in de Friezenkerk!

Het was de Spaanse geestelijke Christoforo Cabrera – die de zorg had voor een weeshuis in de Borgo Pio en die lid was van het Kapittel van de St. Pieter – die in 1591 een kapel ter ere van de Madonna liet inrichten in de ruimte die nu de sacristie is. Hij liet een altaar plaatsen tegen de achtermuur met daarboven een afbeelding van de Onbevlekt Ontvangene. Daaromheen taferelen uit het leven van de H. Maagd. Toen deze ijverige prelaat in 1598 kwam te sterven, werd hij vlak voor ‘zijn’ altaar begraven. Korte tijd later stierf ook zijn zus Elisabetta, eveneens in Rome woonachtig. Ook zij werd in de Mariakapel begraven, naast haar broer.

Het genootschap ‘Cento preti e venti chierici’

Een dertigtal jaren later vond in de Friezenkerk een belangrijke gebeurtenis plaats. Een diocesaan priester, Giacomo Palazzi, had in de sacristie van de St. Pieter meegemaakt hoe een geestelijke, die op het punt stond de H. Mis te gaan lezen, plotseling dood neer viel. Deze onverwachte dood deed bij hem de kwellende vraag opkomen: wat gebeurt er na de dood met iemand die onverwachts sterft en niet voorbereid is? Hoe zal zo iemand voor God verschijnen?  Hij heeft toen in 1631 de ‘sodalizio’ opgericht van de ‘Cento Preti e venti chierici’ (100 priesters en 20 geestelijken-niet priesters). Zo gauw een van de leden van dit genootschap kwam te sterven, beloofden de anderen ieder een H. Mis voor de zielenrust van de overledene te celebreren. De geestelijken-niet priesters moesten het dodenofficie bidden. Zo was de overledene van het gebed van velen verzekerd! In 1632 kreeg het genootschap de goedkeuring van paus Urbanus VIII. De Friezenkerk was de kerk waar de broederschap haar geestelijk thuis had. Het Madonna-altaar had voor het genootschap grote betekenis, want bij de stichting werd de broederschap onder de bescherming van de Onbevlekt Ontvangene geplaatst. Toen de stichter Giacomo Palazzi in 1639 overleed werd hij dan ook naast broer en zus Cabrera voor het Madonna-altaar begraven.

 

Zorg voor zieke, armlastige priesters

Het genootschap werd steeds meer een vereniging, die armlastige en zieke priesters te hulp kwam. Voor dit doel werd een Palazzo aangeworven op de linkeroever van de Tiber vlak bij de Ponte Sisto. Dit Palazzo was gebouwd door paus Sixtus V als Ospizio dei Mendicanti. Hij had daar voor de bedelaars van Rome een thuis laten bouwen. Toen zij verhuisden naar een nieuw gebouw (S. Michele a Ripa)  kon de broederschap van de Cento Preti het gebouw inrichten voor armlastige en zieke geestelijken. Ondertussen kwam er hulp van een groot weldoener, de apotheker Giovanni Antonio Vestri, die al zijn middelen ter beschikking stelde voor de zieke en armlastige geestelijken. Na zijn dood werd voor deze weldoener een gedachtenissteen in de Friezenkerk aangebracht, die nog in het rechterzijschip te vinden is.

Enkele eeuwen stond vanaf 1613 tegen de zijmuur van dit Palazzo, gericht op de Via Giulia, een ‘Fontanone’, ontworpen door een kunstenaar van Nederlandse afkomst Giovanni Vansanzio (Jan van Santen, geb. te Utrecht in 1550, gest. 1621). De fontein werd wel genoemd Fontanone di Ponte Sisto maar ook wel: Fontana dei Cento Preti. Bij de omwenteling van de Pauselijke Staat tot het Italiaanse Koninkrijk werd de fontein afgebroken, maar in 1898 opnieuw opgebouwd aan de andere kant van de Ponte Sisto, op Piazza Trilussa op de rechteroever van de Tiber, waar de fontein nog steeds in volle glorie staat, verzamelplek van zwervers en van de omwonenden uit de wijk Trastevere.

Verplaatsing van het Maria-altaar

In het midden van de 18de eeuw werd de Friezenkerk grondig gerestaureerd. Bij deze restauratie veranderde ze geheel van gedaante: de Romaanse architectuur verdween onder een barok uiterlijk.  De kapel van de Onbevlekte werd omgebouwd tot sacristie. Het Maria-altaar werd verplaatst  naar de rechterzijbeuk. 

 

 

Boven het altaar kwam een schilderij van de Onbevlekt Ontvangene van de hand van de Franse schilder Étienne Parrocel uit Avignon (1696 –1774), die in meerdere kerken in het centrum van Rome schilderingen heeft achtergelaten.

Ook de grafplaten van broer en zus Cabrera werden verplaatst en in de buurt van het nieuwe altaar in de rechterzijmuur ingemetseld.

 

De brand van 1860. Geliefde plek van devotie

Helaas weten we niet meer hoe het schilderij van Parrocel er uit heeft gezien, want het werd bij de grote brand van 1860 onherstelbaar beschadigd.

Ervoor in de plaats kwam het huidige fraaie Mariabeeld van een anonieme 18de eeuwse kunstenaar.  Het altaar, dat ervoor stond, werd in tweede helft van deze eeuw gesloopt. Een brede richel onder het beeld is echter gebleven. De laatste jaren is de spontane gewoonte ontstaan op deze richel gedachtenisprentjes van overledenen en foto’s van dierbaren neer te zetten om deze bij de Moeder Gods aan te bevelen. Velen blijven er een moment staan, steken een (waxine)lichtje op en spreken een gebed uit. Een geliefde plek van devotie is ontstaan, geheel in de traditie van wat Christoforo Cabrera vier eeuwen geleden gewild heeft.