TERUG IN GROEN

Na een tamelijk haastige Advent en een nog kortere Kersttijd zijn we weer terug in groen — het liturgische groen van de paramenten, de kleur van de hoop, tevens de kleur van de gewoonheid met de daarmee verbonden saaiheid die grenst aan onverschilligheid. Een onderschat gegeven door de ijverige liturgiehervormers in de jaren zestig van de vorige eeuw. Anderzijds kan een ‘sterke’ tijd, zoals Advent en Kersttijd, Veertigdagentijd en Paastijd, eerst tot eigen recht komen door een ‘zwakke’ tijd. In de woorden van Mgr Bär eertijds: ‘Is het in de Kerk groen, dan is er weinig te doen.’
Die ironie voert tevens tot de ernst van de groene periode in de Kerk: Het geloof geschiedt in het handelen van de dagelijksheid. Het volharden in het geloof vraagt meer uithouding en vertrouwen in de zwakke dan in de sterke tijd, hoe zeer zich Advent en Vasten ook onderscheiden van Kerstmis en Pasen — een tijd van inkeer en boete en een tijd van vreugde en feest.
In haast is de Kerstttijd aan zijn einde gebracht: De derde zondag van Kerstmis is meteen het feest van de Doop des Heren en geldt ook al als de eerste zondag van ‘de tijd door het jaar’.  Zes groene zondagen lang beluisteren we in de lezingen uit het Evangelie het begin van Jezus’ openbare leven — ná Zijn Doop in de Jordaan (laatste zondag van Kerstmis) en ná Zijn beproeving door de Duivel in de woestijn (eerste zondag van de Vasten).

Sinds de eerste zondag van de Advent, het begin van het liturgische jaar, bevinden we ons in ‘jaar B’ — de tweede van drie cycli lezingen op zondag, voorafgegaan door die van ‘jaar A’ en gevolgd door die van ‘jaar C’ — minder originele betitelingen dan denkbaar. In elk van de drie cycli wordt het Evangelie vooral gelezen uit één van de zo geheten synoptici: Matteüs in ‘jaar A’, Marcus in ‘jaar B’, Lucas in ‘jaar C’. Dit zijn de Evangelisten, wier verhalen veel met elkaar overeen komen en in dezelfde volgorde zijn opgeschreven.

Uit het Evangelie van Johannes wordt elk jaar op bepaalde zondagen gelezen, zoals elke tweede zondag van de tijd door het jaar — vandaag dus in dit ‘jaar B’ oftewel (minder zakelijk gezegd) in dit ‘Marcus-jaar’.
Vandaag is dat Johannes’ geheel eigen geschiedenis van de roeping van Andreas en Simon (Petrus), terwijl we volgende week op de derde zondag door het jaar B het bij de drie synoptici min of meer gelijke roepingenrelaas over dezelfde apostelen beluisteren.
Marcus (1,16-18) maakt dan gewag van Jezus Die wandelt langs het meer van Galilea en daar de vissers Simon en diens broer Andreas bezig ziet het net uit te werpen in het meer. Jezus vraagt hun Hem te volgen en ze volgen Hem terstond.
Johannes (1,35-42) vandaag doet de gebeurtenis plaats vinden aan de oever van de Jordaan waar Johannes de Doper zijn ogen richt op Jezus en Hem het Lam Gods noemt. Daarop volgen twee leerlingen Jezus en vragen Hem waar Hij woont. ‘Komt en ziet’, antwoordt de Meester. En zij blijven bij Jezus de gehele dag. Andreas met zijn broeder Simon die Jezus nu al Kephas, rots, Petrus noemt. De leerlingen hebben Jezus gezocht, gevonden, gevolgd en zijn bij Hem gebleven — de uitnodiging die ons allen geldt.

Resten nog drie zondagen door het jaar alvorens het Aswoensdag is.
Marcus verhaalt over Jezus Die met gezag als leraar optreedt en een onreine geest uitdrijft (vierde zondag), Die de schoonmoeder van Petrus geneest en bij anderen boze geesten uitdrijft (vijfde zondag), Die een melaatse reinigt en hem opdraagt voor zijn reiniging te offeren (zesde zondag).