ASWOENSDAG

Memento, homo, quia pulvis es, (Bedenk, mens, dat ge stof zijt,) et in pulverem reverteris (en tot stof wederkeert.)
Met deze vermaning stuurde God eertijds Adam en Eva na de zondeval weg uit het paradijs (Gn 3,19): ‘In het zweet zult gij werken voor uw brood, tot ge terugkeert naar de grond, waaruit gij zijt genomen; gij zijt stof en tot stof keert gij terug.’
Op de eerste dag van de Veertigdagentijd wordt ons deze herinnering aan de vergankelijkheid en de dood voorgehouden met als oproep (cf. Mc 1,15): Paenitemini, et credite Evangelio. (Bekeert u en gelooft aan het Evangelie.)
Veertig dagen lang de woestijn van ons innerlijk opzoeken om te onderzoeken waarin we hebben gezondigd in woord en gedachten, in doen en laten, ons richtend op Gods gerechtigheid en barmhartigheid: Attende, Domine, et miserere, quia peccavimus Tibi.  (Geef acht, Heer, en ontferm U over ons; want we hebben jegens U gezondigd.)

As, gewonnen uit de verbrande takken van de vorige Palmzondag, wordt ons op het hoofd gestrooid of op het voorhoofd getekend in de liturgie van die woensdag in de vijfde week vóór Pasen: Aswoensdag.

Veertig weekdagen — zondagen als de Dag des Heren uitgezonderd.
Het getal van veertig naar de veertig jaren die de Israëlieten door de woestijn  moesten trekken alvorens het Beloofde Land te mogen betreden en naar de veertig dagen van Jezus in de woestijn waar Hij door de Duivel werd beproefd. Het getal veertig tevens als teken van bezinning, van verandering, van wisseling van generatie, van heroverweging waarnaar men streeft, van tijd nemen zich te hernemen, van ommekeer en van bekering.

Vasten is tegenwoordig meesttijds wat anders dan voorheen. Tegenwoordig vasten wij in onthouding van turen op de smartphone en surfen op het internet, in kwaadspreken en roddelen, ofschoon dat onmetelijk populair is — zelfs tot voor kort in de Friezenkerk te Rome. Wij oefenen ons daarentegen in deze veertig dagen van nadenken in eerlijkheid en oprechtheid.
Vasten betreft tegenwoordig minder de buik — die ontzegging is ons vreemd geworden en laten we over aan bestrijders van obesitas en aan schoonheidsspecialisten die precies weten welke de maat is, van het lijf althans. Vasten is nu meer het zich intensiever toeleggen op de werken van barmhartigheid al naar gelang het eigen talent: Hongerigen voeden en dorstigen laven, naakten kleden en vreemdelingen herbergen, zieken verzorgen en gevangenen bezoeken. Aan deze zes werken op grond van Matteüs (25,35-36) voegde Innocentius III in 1207 op grond van Tobit (1,17) als zevende het begraven van de doden toe, hetwelk heden ook het cremeren mag zijn. En Franciscus in 2015 als achtste de zorg voor de schepping.

Voor de minder praktisch begaafden onder ons resten dan nog (daarenboven) de uit de Middeleeuwen overgeleverde zeven geestelijke werken van barmhartigheid: onderrichten en raad schaffen, troosten en vermanen, onrecht verdragen en beledigingen vergeven en bidden voor levenden en doden.
Kortom, eenieder kiest zich in deze Vastentijd iets uit als boete om God meer te behagen.
En onderwijl bidden wij met de Psalmist (51,3-6): ‘Wee mij, God, in Uw goedheid genadig, neem in Uw oneindig erbarmen mijn overtredingen weg. Zuiver mij geheel van mijn zonden, reinig mij van wat ik misdeed. Want ik ben mij bewust dat ik schuld heb. Steeds ziet wat ik begaan heb mij aan. Tegen U, U alleen was mijn zonde (Tibi soli peccavi).’

Antoine Bodar