BEDELEN IN ROME

Niet alleen in de buitenwijken, ook in het centrum  van Rome wordt de armoede meer zichtbaar. Steeds meer winkels en eethuizen zijn leeg en verlaten. Het aantal zwervers neemt toe. Zij verblijven in zelf gemaakte hutjes of tentjes. Een aantal concentreert  zich aan het begin van de Borgo Santo Spirito bij het monumentale hospitaal dat momenteel leeg staat. Vanaf de andere kant van de Tiber is die straat de kortste om bij de Friezenkerk te komen, maar meestal kies ik tegenwoordig toch de daaraan parallel gelegen Via della Conciliazione. Minder confronterend, minder beschamend, minder onbehagelijk, veiliger wellicht. Teken van zwakheid, ik loochen het niet. Maar hoe zich een houding te geven?

De vaste bedelaars in de Stad zijn veel minder op straat dan wanneer hier pelgrims en toeristen zijn. Van deze is het immer ongewis of zij werkelijk arm zijn of deel uitmaken van een georganiseerde keten. De bedelaars in corona-tijd zijn zwervers of thuislozen of immigranten die op zoek, zelfs op jacht zijn naar wat geld om te kunnen leven. ‘Ho fame’ (Ik heb honger) is een veel voorkomende uiting om de aangesprokene enige munten te ontfutselen. ‘Padre, padre, padre’ is de meest pijnlijke smeekbede die aan het geweten knaagt. Met of zonder boord. Het maakt geen verschil. Onderweg van Piazza Navona naar piazza di San Pietro is dit de werkelijkheid van nu. Schaamte blijft eniger mate uit, wanneer de zakken voldoende gevuld zijn met vijftig-euro-cents en euro’s.
Het geweten laat zich maar gedeeltelijk sussen door te weten dat op punten in de binnenstad voedsel wordt uitgedeeld, zoals bij Sant’Egidio, de zusters van Moeder Teresa, de zusters onderaan de trap naar de Friezenkerk. Evenmin door van tijd tot tijd geld over te maken aan ‘Aiuto alla Chiesa che Soffre’ (Kerk in Nood) of een vergelijkbare, wereldlijke organisatie.

De laatste maanden is de wijze van bedelen veranderd. En die beperkt zich niet tot de straat. In de Biechtkapel van Santa Maria dell’Anima meldt zich nu onomwonden iemand die dringend, aanvallend, zelfs kwaad geld vraagt. Op straat is de agressie van de geld-behoeftige eveneens vergroot. En ook bij overreiking van een muntstuk van twee euro houdt de bedelaar aan: ‘U hebt geen honger zeker, maar ik wel.’  En: ‘Waarom bekommert u zich niet om mij.’ En dat dermate dwingend en opdringend dat de mildheid neigt te wijken. En het in de schulp kruipen lokt.

Het dilemma zal blijven, zo lang het corona-virus rondwaart en de toeristen-industrie uitblijft. De straten van Rome verslonzen. Ook in het centrum wordt vuilnis ten dele opgehaald. Ondernemers sluiten hun bedrijven, tenzij zij zich laten helpen (sic) door de georganiseerde misdaad; want de maffia spint garen bij een dreigend faillissement. Het staat gewoon in de krant.
Bedelaars vriendelijk groeten en tegemoet treden en met hen een praatje aanknopen — daarbij moet ik mijn verlegenheid keer op keer overwinnen — dergelijke bejegening helpt weinig bij de huidige, verharde bedel-cultuur.

Nochtans zijn wij onze broeders hoeders. En behoort de ene hand niet te weten wat de andere hand geeft. Bidden voor bedelaars is niet toereikend. En geloven is ook doen en handelen en verdraagt geen nalatigheid. Maar de oplossing van dit dilemma weet ik niet.

Antoine Bodar.