MARIA IN DE HEMEL OPGENOMEN

I
Rechts en links midden op de zijwand in de Friezenkerk zijn de altaren afgebroken maar de beeltenissen boven de altaren van vroeger zijn gebleven. Dat is te linker zijde het altaarschilderij van Ludovico Stern met Petrus en Paulus, waarvan het hoogfeest de Kerk viert op 29 juni en te rechter zijde het beeld in stuc, eveneens uit de achttiende eeuw, met Maria, zoals beschreven in de Apocalyps (12,1): ‘De Tempel van God ging open en er verscheen een groot teken aan de hemel: Een vrouw, bekleed met de zon, de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren.’
Onder haar voeten bevindt zich naast de maan, waarop zij staat, een slang, de overwonnen duivel, een draak (Apk 12,3): ‘Toen verscheen aan de hemel een ander teken: Een grote, vuurrode draak. Hij had zeven koppen en tien horens en op elke kop een diadeem.’ Na de zondenval immers had God de slang vervloekt en gezegd (Gn 13,15): ‘Vijandschap sticht ik tussen u en de vrouw, tussen uw kroost en het hare. Het zal uw kop bedreigen en gij zijn hiel.’
‘En de draak stond vóór de Vrouw die zou baren om zodra zij gebaard had haar Kind te verslinden.’ Zo bericht de Apokalyps 12,5) verder. ‘En zij baarde een kind, een zoon die alle volkeren zal weiden met een ijzeren staf.’
En: ‘Toen brak in de hemel oorlog uit. Michael en zijn engelen moesten oorlogen tegen de draak. […] En de grote draak werd neergeworpen, de oude slang die duivel en satan heet, die de gehele wereld verleidt.’ (Apk 12,7.9)

II
De gebeurtenis van de vrouw in de Apokalyps is de eerste lezing op dit hoogfeest van In Assumptione beatae Mariae Virginis, de opname van de Maagd Maria in de hemel. Gevierd is dit feest al sinds de vijfde eeuw in de Oosterse Kerken en sinds de zevende eeuw in de Westerse Kerk — vandaar ook een geliefd onderwerp in de beeldende kunsten: Maria reeds op weg naar de hemel, terwijl de apostelen haar nastaren dan wel kijkend in de kist waar zij slechts bloemen vinden maar niet het lichaam van de Moeder Gods.
Over Maria schrijft Joannes van Damascus (Encomium in Dormitionem Homilie 2,14): ‘Bij de geboorte van de Heer bleef haar maagdelijkheid ongerept. Daarom moest haar lichaam ook na haar dood ongerept blijven. Zij heeft de Schepper als haar kind aan haar borst gedragen, daarom moet zij ook met Hem in het hemelse firmament verwijlen. De bruid, met wie de Vader Zich had verloofd, past het in de hemel het bruidsvertrek te bewonen. Zij had haar Zoon aan het kruis gezien. Het zwaard van smarten, waaraan zij bij de geboorte van het Kind was ontkomen, heeft haar hart doorboord. Nu past het dat zij Hem op de troon van de Vader aanschouwt. De Moeder Gods komt toe, wat haar Zoon toebehoort. Laat zij door alle schepselen vereerd worden als Moeder en Maagd van God.’
Zo citeert in zijn homilie op 1 november van het heilige jaar 1950 paus Pius XII de Griekse kerkvader, wanneer hij — dan pas — het met ziel en lichaam van Maria opnemen in de hemel tot dogma, tot geloofswaarheid, verheft.

De vrouw in de Apocayps is Maria, het Kind is haar enig geboren zoon, Jesus de Messias, de Gezalfde, de Christus.
De strijd tussen Michael met zijn legerscharen en de Duivel met zijn trawanten gaat voort tot het einde van de tijden. Maar het goede zal het kwade overwinnen. Daarom schrijft Paulus in de tweede lezing (1 Kor 15,21-22.26): ‘Omdat door één mens de dood is gekomen, komt door één mens ook de opstanding der doden. Zoals allen sterven in Adam, zo zullen ook allen in Christus herleven. […] De laatste vijand die vernietigd wordt is de dood.’
In de tweede lezing van de Vigilie-Mis gisteren schrijft hij (1 kor 15,54-55) daarom bijna uitdagend: ‘Wanneer dit vergankelijke met onvergankelijkheid is bekleed en dit sterfelijke met onsterfelijkheid, dan zal het woord van de Schrift in vervulling gaan: “De dood is verslonden, de zege is behaald.” (cf. Js 25,8) “Dood, waar is uw overwinning?” (cf. Hos 13,14) “Dood, waar is uw angel?” (cf. Apk 20,14).
De angel van de dood, die zonde is, zal worden overwonnen op het einde der tijden. Om ons hier en nu vertrouwen te schenken, moed en volharding en ook troost, is niet alleen Christus uit de doden opgestaan maar heeft Hij ook Zijn Moeder het bederf van de dood, die uit de zondigheid voortkomt, niet willen doen zien maar Hij heeft haar terstond na haar ontslapen op aarde in de hemel opgenomen.
Dit hoogfeest vieren wij als de grote troost dat ons allen zal geschieden hetwelk de Maagd Maria meteen is overkomen als de meest verhevene onder de mensen. ‘Ik verwacht de opstanding van de doden en het leven van het komend Rijk’, zeggen we in de Geloofsbelijdenis die christenen over de door hen wederzijds opgerichte muren heen bidden.
De prefatie van dit hoogfeest vat hetgeen wij vieren krachtig samen:
‘Op deze dag is de Maagd en Moeder van God, ten hemel opgenomen. Zij is het begin, het beeld van de Kerk der voleinding. Zij houdt de hoop in ons levend en is de troost voor Uw volk onderweg. Terecht hebt Gij haar [Maria] het bederf van de dood niet laten zien, omdat zij op wonderbare wijze de Moeder is geworden van Uw Zoon, de Schenker van alle leven.’

Maria is het beeld, het model, de ikoon van de Kerk. Dat wordt gevierd met dit hoogfeest. De vrouw, die aan de hemel verschijnt, vertegenwoordigt in het Moederschap van de Messias tevens de Vrouwe Israel, de Vrouwe Jerusalem, de Vrouwe van het gehele nieuw geworden volk — het oude volk van Israel en het daaraan toegevoegde volk uit de heidenen. De twaalf sterren boven haar hoofd herinneren aan de twaalf stammen Israels. Haar weeën als weldra barende Moeder betreffen zowel de geboorte van de Christus maar tevens het lijden van het volk Gods in de voortschrijdende geschiedenis tot het einde.
Het is niet zo maar dat Pius XII het dogma van 1950 heeft afgekondigd op het hoogfeest van Allerheiligen (1 XI). We vieren dan immers alle stervelingen die bij God zijn in Zijn eeuwigheid. Van al die heiligen is Maria als meest uitverkoren mens de eerste.

III
De Kerk leert vier dogmata omtrent Maria: Haar opnemen in de hemel met ziel en lichaam is de vierde, afgekondigd op 1 november 1950. De derde betreft het op 8 december 1854 afgekondigde dogma omtrent Maria Onbevlekte Ontvangenis (In Conceptione Immaculata Beatae Mariae Virginis) — Maria zonder erfsmet/erfzonde ontvangen in de schoot van haar moeder Anna, elk jaar als hoogfeest gevierd negen maanden vooraf aan het feest van Maria Geboorte op 8 september. Het tweede heeft betrekking op het tijdens het Concilie van Ephese van 431 afgekondigde dogma van Maria Moeder van God (Theotokos), elk jaar gevierd op de eerste dag van het nieuw kalenderjaar als het hoogfeest van de Moeder Gods (Sanctae Dei Genitricis Mariae). Het eerste is Maria altijd Maagd (Aeiparthenos). Dat staat immers gewoon in het Evangelie van Lucas (1,35): ‘Zie de Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal wat ter werelde wordt gebracht heilig worden genoemd, Zoon van God.’ Dit is de geloofswaarheid, het dogma dat nog eens in 553 op het Tweede Concilie van Constantinopel is bevestigd, elk jaar als hoogfeest medegevierd op 25 maart bij de blijde boodschap van de engel Gabriel aan Maria (In Annuntatione Domini) en negen maanden later, op 25 december met Kerstmis, bij het hoogfeest van de geboorte van de Heer (In Nativitate Domini).
Tot geruststelling van protestanten zij vermeld dat Maria Geboorte slechts een feest is en geen hoogfeest. Alleen de hoogfeesten in dit kader hebben betrekking op Jesus Christus Zelf.

Antoine Bodar.