Bezoek op uitnodiging van de Commissaris van de Koning in het Provinciehuis van Leeuwarden. Eerst uitgesteld als gevolg van corona, toen nog eens uitgesteld en ten slotte na hindernissen gelukt op donderdag 19 augustus.
De trein vanuit Amsterdam voert mij op tijd naar het noorden. Ik suf en lees en denk en bereik Zwolle. Omroepbericht: ‘Deze trein kan niet verder rijden. Zo juist is bekend gemaakt dat een schip tegen het spoorwegviaduct nabij Meppel is gevaren. Later zullen bussen worden ingezet.’ Maar mijn afspraak is om 11.30.  Telefoneren naar het Provinciehuis. Telefoneren naar mijn vriendin aan het Wad, die mij als Nederlandse toeverlaat qua eigen website en qua eigen secretariaat ter zijde staat, wat nu het best te doen? Zij nadert reeds de Friese hoofdstad. Want gezamenlijk zouden we bij de Commissaris de middagmaaltijd gebruiken. Ik reis alvast verder naar Hoogeveen en daar een uur wachtend zie ik haar automobiel de restauratie van het station naderen. Wat ben ik ver van huis, ver van Amsterdam en ”s-Hertogenbosch en Maastricht en Rome en zelfs van de stad Groningen.

Wij bereiken anderhalf uur te laat, om 13.00, het werkonderkomen van de Commissaris. In zijn hoffelijkheid wacht hij ons beneden aan de voorname voordeur op. Wij schrijden met hem over de monumentale trap naar boven en worden ontvangen in de zaal waar gewoonlijk de Gedeputeerden vergaderen. Wij zijn nu gevieren: de Commissaris en zijn Kabinetschef voor publieke aangelegenheden en wij getweeën, de te laat aangekomenen.

De uitnodiging betreft de nieuwe rector van de Friezenkerk. Ik geraak onder de indruk van de in Friesland kennelijke belangrijkheid van de rector, op 9 september 2020 per decreet benoemd door de Vicaris van de stad Rome.
Wij bevinden ons in een filmtafereel. Vier lieden aan een immense tafel, drie keer de noodzakelijke anderhalve corona-meter van elkaar gezeten. Terstond na opening van de ontmoeting bericht de Commissaris dat hij door onze te late komst — anderhalf uur vertraging — nog slechts een half uur tijd voor ons heeft. Een volgende afspraak wacht weldra en de Commissaris moet zich daarvoor nog verkleden.
Aldus komen wij terstond ter zake. Dat wil zeggen de Commissaris; want ik behoef slechts te luisteren. ‘Natuurlijk willen ook wij’, zo reageer ik, ‘Titus Brandsma, de Fries uit Bolsward die wellicht spoedig wordt heilig verklaard, ook in de Friezenkerk eren en aan de festiviteiten bij die gelegenheid mede gestalte geven.’
Nog enige andere zaken van Friesland kwamen in wederkerige achting ter sprake en in blijken van nabijheid jegens de Friezenkerk van de zijde van de Commissaris.
Daarmee eindigde de audiëntie die nog maar net had aangevangen. De  Chef van het Kabinet zou nu de verdere honneurs waarnemen. En zo is geschied.
Wij bekeken de pas gerestaureerde Statenzaal, in neo-gotische stijl gebouwd. Wij beluisterden dat in totaal zestig ‘Frieslanden’ bestaan. ‘Hoe zo “Frieslanden”‘, vraag ik. ‘Daarmee bedoelen wij ’taal-uniforme regio’s’.
‘Die hebben dus niet direct iets met de provincie Friesland zelf te maken behoudens dan  dat het ook hier gaat om een “taal-uniforme regio”.”Waarom benadrukt Friesland zo sterk de eigen taal’, probeer ik nader, ‘Limburg bij voorbeeld doet dat veel minder’.
‘Limburgs is een dialect, maar Fries is een taal’, leer ik nu. ‘Fries is de tweede rijkstaal.’
‘Dat heb ik mij als Brabander nooit zo gerealiseerd’, poog ik mijn onnozelheid te bedekken. ‘We hebben een bijzondere verbinding met Fulda’, beluister ik nader. Maar nu kan ik eens te hulp schieten. ‘Bonifatius is toch in 754 bij Dokkum vermoord en in Fulda begraven?’

Om redenen van wellevendheid rep ik mijnerzijds in de gehele ontmoeting niet erover dat in de vroege Middeleeuwen de kustbewoners allemaal ‘Friezen’ heetten, levend van Duinkerken tot Dantzig dan wel van Brugge tot Bremen. Naar hen allen is de Friezenkerk vernoemd, niet alleen naar de bewoners van de huidige provincie Friesland.
Helemaal niet verklap ik dat bij mijn aantreden èn de Nederlandse vlag èn de Friese vlag uit het bedehuis zijn verwijderd. Waarom? Een katholieke kerk behoeft geen nationale of provinciale vlaggen. Wij vormen weliswaar een locale Kerk maar altijd als deel van de Wereldkerk en juist Rome herinnert ons daaraan en troost ons daarmee.
Pelgrims en toeristen uit het vaderland komen hier de graven van Petrus en Paulus (?) bezoeken en kennis maken met de Moederkerk die ondanks geschondenheid Moeder blijft. Pelgrims en toeristen komen hier in de gezochte eenheid van alle christenen in een eigen bedehuis waar zij zich thuis kunnen weten, zoals eertijds de Friezen in de vroege Middeleeuwen en nu opnieuw sedert 1989.
Bezoekers treffen in de kerk, toegewijd aan de aartsengel Michael en bisschop Magnus, de viering van de Eucharistie — meesttijds, niet altijd, in de eigen Nederlandse taal die wij delen met de Vlamingen.
Eenieder — vanwaar ook gekomen (dus ook de niet Nederlandstalige) vindt elke zondagmorgen de poort van de Friezenkerk in Rome geopend. Vandaar dat het Latijn, als eenheidstaal van de Kerk, niet bij voorbaat wordt uitgesloten.

Antoine Bodar, rector van de Friezenkerk.

Foto’s Els Toxopeus