SARDINIË

Op zondag 12 IX wacht ik om half vijf in de ochtend niet zonder zorgen op de taxi die mij van het dorpje San Pantaleo naar het vliegveld van Olbia moet brengen om op tijd te zijn voor de Mis van 10.30 in de Friezenkerk. De taxi arriveert en op tijd. Minder gespannen volgt de rit door de duisternis van deze vroege ochtend en doet de slapeloosheid vergeten.

Donderdag in de middag had ik het plaatsje Olbia snel bezocht en daar de eenvoudige basiliek San Simplicito uit de elfde eeuw gevonden. Voor het overige alleen armoede die aan Noord-Afrika doet denken op enige terrassen na bij eertijds voorname gebouwen, gevuld met watertoeristen.
Bij de bushalte les ik mijn dorst in een onooglijke bar die fungeert als wachtlocaal. Onmiddellijk stapt een volledig getatoeëerde jonge man op mij af, wijst op mijn boordje en vraagt de zegen. Enigszins verbouwereerd zegen ik hem en we praten even. Een vijftal oude mannen, waarschijnlijk jonger dan ik, kijken noch op noch om en volharden uitdrukkingsloos in hun wachten.

Na een klein half uur bereikt de bus het dorpje met een duizendtal inwoners en ik zoek alvast het enige kerkje daar op — ook San Pantaleo geheten, toegewijd aan de martelaar-arts uit het begin van de vierde eeuw, levend in Nicomedia (Anatolië, het huidige Turkije).
Het Godshuis blijkt huiveringwekkend van de kitsch ingericht. Zoals later blijkt is een Poolse priester hier de baas. De broeder in het priesterschap zal zijn gezag op de dag van de bruiloft nog laten gelden.
Ik ben een etmaal eerder naar Sardinië overgevlogen dan nodig om wat te kunnen wandelen tussen de ruige rotsen die voorwereldlijk aandoen. Maar in de nacht begint het al te waaien en te regenen. En de regen zal de gehele vrijdag stromen. Toch even buiten stuit ik op het locale kerkhof. Een met cypressen omzoomde smalle weg leidt erheen. Ik kijk naar de portretten van de gestorvenen, terwijl de regen de bergen aan het zicht onttrekt. Alles grijs — de omgeving niet minder dan het gemoed. Wie is de mens dat hij leeft? Wie is hij dat God naar hem omziet? Welke zin was het leven van allen die hier opgeborgen in eenzaamheid liggen?

Zaterdag om half vijf in de middag zal de Huwelijksmis, waarvoor ik hier ben gekomen, worden opgedragen. De zon is terug en straalt als niet door regen onderbroken. Al vroeg worden oleanders aangesleept om een deel van het kerkplein af te bakenen waar in de avond het dîner zal plaatsvinden met de ongeveer honderd overgevlogen bruiloftsgasten. Zij contrasteren met de armoedige omgeving die alleen in de zomer water-buitenlanders aantrekt en dan terugkeert in gewone omstandigheid.
Een half uur later dan afgesproken meldt zich het Sardijnse mannenkoor en nu komen ook stilaan de bruiloftsgasten binnen. Het leven blijft dienen.

De stemming blijkt meteen opperbest. Het koor improviseert en steelt de gehele viering — vrolijk, sterk, stoer en oer. Ofschoon wij vieren in het Nederlands, volgen zij het geheel nauwgezet en vallen in met gezang, als werken we altijd al samen. De ene Kerk manifesteert zich als de ene Kerk.
Uit het kerkje zijn alle kamerplanten nu weggehaald en hebben plaats gemaakt voor in manden samengevoegde olijftakken met witte rozen. De kitsch is overwoekerd door de gasten en daarmee vergeten.
Het bruidspaar, waarmee ik ter begroeting slechts een blik kan wisselen, blijkt elkaar volledig gevonden en straalt.

De bruidegom is bankier, de bruid juriste met eigen bedrijf. Op de borrel — het aperitief — blijken de vrienden uit dezelfde wereld. Welwillend. Dat is het woord waarmee ik de begroetingen heb ervaren. Sommigen zijn klassiek katholiek zoals het bruidspaar, anderen gemoedelijk a-theïst. Allemaal lieden, om het feest even samen in hotel Borgo Smeralda aan de kust. Kinderen Gods, al zijn niet allen zich daarvan bewust, uit een wereld van welvaart en luxe en zulks in een omgeving van natuurlijke armoede, als zou God dat zo gewild hebben naar oude kerkelijke maatstaven in de standen van een voorbije maatschappij.
Om een niet duidelijke reden heeft de Poolse gastheer de huwelijkskaars afgekeurd of kwijt gemaakt. Misschien als niet traditioneel genoeg of te profaan? Na de wisseling van de ringen was de uit Nederland meegevoerde kaars althans zoek — nog wel gekocht in de kaarsenmakerij van de Abdij van Egmond.
Om acht uur, terwijl de zon nagenoeg al is gezakt heeft de bruidegom in de aanvang van de maaltijd zijn bruid alsnog uitgenodigd de kaars te ontsteken alvorens het woord te nemen en zijn vrouw en zichzelf gelukkig te prijzen met deze huwelijksmijlpaal. Om tien uur is de eerste gang van het dîner geserveerd, voor mij de tijd mij uit de voeten te maken, indachtig de korte nacht en de taxi morgenvroeg op de dag des Heren.

Antoine Bodar, rector