I
In de van oudsher katholieke grensstreek tussen Nederland en België heersten eertijds braafheid, het volgen van mijnheer Pastoor als geweten waar het de moraal aanging, eenvoud, volksgeloof, onderlinge verbondenheid, saamhorigheid.
Dat alles lijkt nu veranderd: Mijnheer Pastoor’s  betrekkelijke macht van toen is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor de macht van de portemonnaie, het geld — zelfs praktijken van crimineel gedrag die het daglicht niet verdragen.
Zo blijken boven het grensgebied van ons eertijds zo gemoedelijke Brabant donkere wolken met duistere krachten zich te hebben samengepakt. Eens onschuldige boeren, hun brood verdienend in het zweet des aanschijns, zijn somtijds zo genoemde ‘pillen-boeren’ geworden die zonder goed gevormd geweten nagenoeg gewetenloos meedoen in het spel van drug-fabricage en drug-verhandeling. Zij verhuren hun schuren aan lieden die daarin planten verbouwen die mensen verslaafd maken en naar hun ondergang voeren.
Waar is dat vroegere geweten omtrent goed en kwaad, om gezamenlijke verantwoording, om samen opbouwen en verbeteren van onze samenleving gebleven?
Waarom zwichten nu boeren in deze omgeving voor het geld verdienen aan criminaliteit en het niet meer pal staan voor rechtvaardigheid, eerlijk delen, dienstbaarheid onderling die wars is van macht uitoefenen en zich inlaten met ongrijpbaar blijkende krachten?
De vrees lijkt terecht dat wie eenmaal een duistere overeenkomst is aangegaan verstrikt raakt in een veld van krachten waar de regie elders ligt en chantage deel uit maakt van uitoefenen van macht.
Meer algemeen gesproken is het opvallend dat eens door godsdienst en opvoeding nauw gevormde gewetens steeds verder zijn opgerekt tot de hoogte van een moraal die zich beperkt tot onderlinge afspraken over goed en kwaad, al naar gelang de waan van de week en de mening van de dag.

In het Brabant van mijn jeugd met de toen nog bestaande zandwegen, de betrekkelijke armoede en het nog bestaande christelijke geloof met de christelijke vorming van het geweten in het besef van goed en kwaad, ‘mijn en dijn’, ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet’ — toen, ik was een jaar of zestien, las ik een Russische roman. Daarin begaat de hoofdfiguur een dubbele moord. De dader van de moord wordt niet ontdekt maar het geweten van de man blijft zo opspelen dat hij zich tenslotte bij de politie aangeeft. Hij wordt veroordeeld en verbannen naar Siberië. En dan eindelijk krijgt hij rust, de rust van zijn geweten.
Bestaat zo’n geweten nog? Of weten we daarvan niets meer en is het vroegere mede-weten van God, dat het geweten bepaalt, onbekend geworden?

Hoe staat het nu met ons geweten in de jaren twintig van de eenentwintigste eeuw?
Op allerlei wijzen is het steeds verder individueel geworden en daarmee tot vrijheid in bandeloosheid voortgestuwd. Niet alleen wat betreft het begin en het einde van het leven, maar ook wat de eerlijkheid aangaat, het bewust zoeken van het goede en het weerstaan aan het kwade — met de daaraan zich parende afkeer van ontrouw, oneerlijkheid, hebzucht, vrekkigheid, minachting van anderen met het behoud van het louter ik en ik en ik in egoïsme.

II
Duistere krachten zijn van alle tijden.
Om vat te krijgen op de krachten van de duisternis is weet daarvan hulpmiddel, zelfs middel die te bestrijden. Dat begint met het inzicht dat duistere krachten geen bedenksels zijn maar dat zij bestaan — juist nu door de globalisering die eens te meer zijn verbreid en tevens verstrengeld met van oorsprong krachten die het dag licht wel  verdragen. Dergelijke bestaande krachten zijn onoverzienbaar, chaos brengend, onzekerheid bevorderend en het eigen geweten, voor zover dat nog bestaat, ontkennend in de opheffing van dat geweten.

Het geweten behoort niet meer te bestaan, zo maakt de ene de andere wijs. Maar het geweten bestaat, niet minder dan negatieve en positieve krachten.

Hoe niettemin machten, die de duistere krachten teweeg brengen, het hoofd te bieden?
Waarom slaan we de Bijbel niet eens op — dat bijna vergeten, voor velen voorbije boek uit het verleden — nog niet zo bij de tijd als wij nu zijn. Zo althans de redenering die verstandig lijkt maar feitelijk druipt van hoogmoed en arrogantie.

Moeten wij ons dergelijke negatieve en dus duistere machten laten welgevallen in machteloosheid? Dat is vanzelfsprekend opperste onzin.

De Bijbel geldt niet alleen voor gelovigen als geopenbaarde waarheid — indien althans juist geïnterpreteerd en niet naar de letter maar naar de geest begrepen — maar de Schrift is tevens een boekerij van wijsheden voor iedereen.
Dit betreft reeds de Tien Geboden in de Joodse Bijbel. En wat leert Jezus in het Nieuwe Testament over de macht van het kwaad? ‘De poorten van de hel (van het kwaad)  zullen de Kerk (de christenheid en alle andere mensen van goede wil) niet overweldigen.’ (Cf. Mt 16,18) Ten slotte zal het goede het kwade overwinnen. De slotsom is niet de duisternis — naar het christelijke beeld gepersonifiëerd in de Duivel, de prins van de wereld — maar de overwinning van het licht dat verwijst naar het eeuwige licht in God.
Niet zo maar bidden wij christenen dagelijks aan het slot van het Onze Vader (Mt 6,13): ‘Behoed ons voor het kwaad.’ Voor onze strijd tegen het kwaad vragen wij Gods hulp, opdat wij ons daartegen blijvend kunnen verzetten.

Wij allemaal zijn zwakke mensen die de aantrekkingskracht van geld, drank, drugs en wat dies meer zij kennen. Het is de volharding van de weerstand daartegen die wij wel alleen maar toch veel beter in gezamenlijkheid kunnen bieden. Samen werken en samen bidden in vertrouwen op God en in onderling vertrouwen maakt ons in weerwil van onze persoonlijke zwakheid samen sterk. In de bundeling van onze zwakten staan we evengoed sterk. Keiharde weerstand getuigt van dapperheid en van fierheid en van lef. Dat ontgaat de tegenstander niet en bemoedigt hen die soms al jaren tegen de drugscriminaliteit strijden.
Deze bemoediging evenwel is niet voldoende. Het gaat ook erom de jongeren te onderrichten over het eigen geweten om dat nader te vormen in goed en kwaad en hen te behoeden voor de verleidingen van geld, drank en drugs. Juist zij worden geworven en geronseld door criminele organisaties om tegen betaling of tegen drugs klussen op te knappen van mererlei aard, zelfs het uit de weg ruimen, vermoorden, van een persoon.

Ten goede past het hier te wijzen op de moed van de ‘Moedige Moeders’ die zich sinds 2012 hebben verenigd in de overkoepelende stichting van die naam om elkaar landelijk te helpen en te steunen — niet alleen in deze grensstreek. De moederlijke bezorgdheid heeft betrekking op de geestelijke gezondheid van kinderen en jongeren onder het motto dat drugs de vijand is van de toekomst en dus van de hoop. Door het drugsgebruik te bestrijden, strijden de ‘Moedige Moeders’ samen voor de toekomst van de eigen kinderen en die van anderen.

Ook in de drugswereld zoals elders gaat het om vraag en aanbod.  Maken we van het aanbod geen gebruik meer, dan moet het aanbod ook verminderen.
Hier gaat het om zelfbeheersing en volharding in discipline.
Gewenning en verslaving slaan sneller toe bij verveling, werkeloosheid, geen inzicht in de zin van het leven. Maar verdoving zal alleen meer verdoving geven. Daarom verdienen juist de jongere generaties uitzicht op een beter leven door verrijking die verder reikt dan materiële rijkdom.
Het leven heeft zin en een zinvol leven leeft van idealen op wat voor terrein ook.  Alleen idealen zullen de wereld beter maken.

III
De huidige maatschappij lijkt meer dan ooit verhard. En de verharding geven wij door aan ons nageslacht.
Laten we proberen eraan bij te dragen verharding om te buigen naar verzachting, bekommernis om elkaar, bescherming van de meest zwakken onder ons.
In een samenleving, waar het brutale recht van de sterkste  — meer nog in crimineel opzicht — regel dreigt te worden, is de tijd aangebroken macht slechts te waarderen, wanneer macht dienst betekent. Heersen immers is louter dienen.
Ook al zijn wij zwak, wij kunnen in samenspraak krachtig worden. Zelfs verliezen kan winnen inluiden door in doortastende krachtigheid voorlopig het verliezen voor lief te nemen om slechte machthebbers te weerstaan vanuit innerlijke kracht die geestelijk is. Dat is krachtigheid in volharding die alleen het algemeen goede in een maatschappij zoekt te bevorderen.
Dit noodzakelijke omkeringsproces begint met  eerlijkheid tegenover ons zelf, met het telkens weer wegen van het persoonlijke geweten, met benul dus van goed en kwaad en afweging van hetgeen de samenleving vooruit helpt of hetgeen de maatschappij verder ontwricht.
Waarom zouden we gewetenloos willen handelen alsof God niet bestaat?
Troostrijker is het omgekeerd aan te nemen dat God juist wèl bestaat.

We zwichten dus niet voor chantages en bedreigingen. We wijzen machteloosheid en moedeloosheid af ten gunste van krachtigheid en dapperheid.
Het geloof in het goede dat het kwade op den duur overwint vergroot de moed en schenkt het vertrouwen in God en elkaar om vast te staan voor de onverwoestbaarheid van de hoop die in ons leeft en van de liefde waarvoor het de moeite waard is te leven. Op die wijze paart ons bidden zich aan ons geloof, onze hoop, onze liefde die onderling troost geeft en onschuld in elkaar terugroept om de wereld niet te laten afzakken in het geweld van schuld en verslaving maar op te tillen naar vrede beminnende samenlevingen.

[lezing, gehouden in de kerk Petrus’ Banden te Bergeijk op 8 X 2021 in het kader van de criminaliteitsbestrijding in de grensstreek van Nederland en Vlaanderen]

Antoine Bodar, rector.