Wachten maakt veelal ongeduldig. Hoe vuriger het verlangen, des te langer duurt het wachten en neemt het ongeduld toe. Toch geldt geduld als deugd. Geduldig wachten maakt rustig zoals bij de boer die gezaaid heeft en wacht op de vruchten van zijn land, zoals de moeder die in verwachting is en wacht op de geboorte van haar kind, zoals de profeten die hebben uitgezien naar de Messias maar Hem niet hebben gezien omdat de tijd nog niet vol was; hebt dus geduld, weest standvastig en vat moed; want de komst van de Heer is weldra (cf. Jak 5,7-10).
Gaudete in Domino, iterum dico: gaudete (Verheugt u in de Heer, ik zeg het nog eens: verheugt u). Dat schrijft Paulus aan de Filippenzen (4,4-5) als opening voor deze derde zondag van de Advent: Dominus prope est. (De Heer is nabij.) Maar doet dat even halsreikend als met geduld. Geduld immers betekent zichzelf inbinden om ruimte te geven aan de Godsontmoeting die ons wacht. Wachten op God in geduld en zo in volharding zal ons zuiveren en door inkeer bekering teweeg brengen.
Geduld is tevens de ander dulden en de ander gunnen in gerichtheid  op de ander en ook de volledig Andere. Voor God telt elk mens. Voor Hem is elk mens evenveel waard en even waardig. Hij wacht nog meer op ons dan wij Hem kunnen verwachten.
In de geduldige wending tot God — en door Hem naar elkaar — komt de levenswoestijn van ellende, misbruik en oorlog toch tot bloei. En dan gebeurt wat Jesaja (cf. 35,1-3) in deze periode van de Advent niet vermoeid wordt te herhalen: ‘Woestijn en steppe zullen zich verheugen, jubelen en bloeien de dorre vlakte. Zij zullen de glorie van God aanschouwen, de luister van onze God. Maakt slappe handen daarom sterk en geeft kracht aan knikkende knieën.’ Om van Christus te getuigen — ook van Zijn komst in de kribbe en Zijn wederkomst nu al in ons — blijft enige lef nodig en zulks kan niet zonder fierheid die voorkomt uit de geschonken genade waarop we vertrouwen.

Wie het karakter van Joannes de Doper wat poogt te doorgronden zal niet terstond stuiten op diens geduld.  Hij dringt erop aan zich te bekeren en striemt met zijn tong alle ongerechtigheid. En dat haastig. Maar door koning Herodes gevangen genomen rest hem het geduld, de berusting, de gelatenheid van de kerker (cf. Mc 6,17-19). Hij stuurt evenwel zijn leerlingen naar Jesus om Hem te laten vragen: ‘Zijt Gij de Komende of hebben we een ander te verwachten?’ Mèt de komst van Jesus immers, Wiens weg Joannes had bereid, zou het hemelse rijk van de gerechtigheid toch aanbreken. En de Doper vraagt Jesus getuigenis af te leggen van Zichzelf als de Messias. Of in de ongeduldige bewoording van een hedendaagse schrijver uitgedrukt: ‘Dat koninkrijk van U, wordt dat nog wat?’
En Jesus geeft antwoord aan Joannes’ leerlingen niet door op Zichzelf te wijzen maar op hetgeen de Messias bewerkstelligt in de woorden van de profeet Jesaja (Mt 11,5-6): ‘Blinden zien en lammen lopen, melaatsen genezen en doven horen, doden staan op en aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigd.’ Jesus ís de Messias. Zijn wonderen zijn de tekenen daarvan.
En op Zijn beurt getuigt Jesus van Joannes als Zijn wegbereider, een profeet, ‘zelfs meer dan een profeet’ (Mt 11,9.12) en zegt: ‘Vanaf de dagen van Joannes de Doper tot nu toe bréékt het rijk der hemelen zich met geweld baan.’

Antoine Bodar