Terug in Brugge, de stad die haar Middeleeuwse aanblik heeft bewaard en in de vijftiende eeuw op haar hoogtepunt van welvaart en artisticiteit was. Het blijft een mate van thuis komen juist in het jaargetijde van de Advent — niet alleen om de herbeleving van Huizinga’s ‘Herfsttij’ maar ook om Marguerite Yourcenar’s roman ‘Het hermetisch zwart’ (l’Oeuvre au noir), ‘Het dode Brugge’ (Bruges-la-Morte ) van Georges Rodenbach en natuurlijk de poëzie van Guido Gezelle:
’t Is wonder hoe de Brugsche stad
bijna heel ’t Heilig Land bevat:
hier heet een kerk Jerusalem,
of Nazareth of Bethlehem,
Bethaniën ligt niet ver van daar,
Sarepta ziet men nog voorwaar,
en Sion, met zijn oud convent,
was eertijds heel de stad bekend.

Daar in deze eertijdse Leie-stad, in het Sint Janshospitaal, is momenteel een tentoonstelling ingericht naar aanleiding van de restauratie van één enkel paneel van Hugo van der Goes. Samen met Hans Memling, Gerard David en ook Justus van Gent behoort hij tot de derde generatie van de ‘Vlaamse Primitieven’, de beroemde schilders van toen in de Bourgondische Nederlanden.
In 1467 wordt Hugo van der Goes vrijmeester in het Sint Lucasgilde te Gent, krijgt zowel opdrachten van de stad als van het Bourgondische hof, leeft in aanzien maar trekt zich rond 1476 als lekebroeder terug in het Roode Klooster in het Zoniënwoud nabij Brussel waar hij blijft schilderen en is gestorven in 1482 of 1483. Van dat klooster rest nog weinig maar het bos met de hoge beuken roept de tijd van toen terug.
Medebroeder Gaspar Ofhuys schrijft in de jaren 1509-1513 een kroniek over de geschiedenis van het Roode Klooster en weidt daarin uit over zijn bekende broeder/schilder. Die kroniek is in 1863 herontdekt door Alphonse Wauters, archivaris van de stad Brussel. Diens neef, de schilder Emile Wauters, vervaardigt op grond daarvan in 1872 het doek ‘Hugo van der Goes in het Roode Klooster’. Het schilderij toont te rechter zijde in een zetel de verwilderd kijkende Hugo, terwijl te linker zijde onder begeleiding enige koorknapen muziek ten gehore brengen — klaarblijkelijk om rust te brengen in het gekwelde gemoed van de meester.
Ofhuys’ kroniek beïnvloedt het kijken naar het werk van Van der Goes — stellig naar het late of laatste werk, mogelijk geschilderd in het klooster en nu gerestaureerd en getoond in het Sint Janshospitaal. Het gaat om de ‘Dood van Maria’.

II
Het overgeleverde oeuvre van Hugo is gering maar vermaard. Het kenmerkt zich binnen de groep van de ‘Primitieven’ door monumentaliteit van figuren, door hyperrealisme van weergegeven personen met grote werkhanden en gegroefde gezichten, wilde baarden en open gesperde ogen, door verfijnde uitdrukking van materiaal, door onderlinge afstemming van kleuren en door gebruik van baldakijn of voorhangsel om een ruimte te bepalen.

Van der Goes is als ambachtsman kunstenaar. Naast portrettist is hij vervaardiger van altaarstukken, waarvan drie (afgezien van de ‘Dood van Maria’) het meest befaamd zijn.
Allereerst het kolossale Portinari-drieluik met de ‘Aanbidding door de herders’, omstreeks 1473 besteld door Tomasso Portinari, de Medici-bankier in Brugge, en tien jaar later verscheept naar Florence, waar het nu te zien is in de Galleria degli Uffizi (en al jaren wacht op restauratie). En verder het altaarstuk met de ‘Aanbidding door de wijzen’ uit omstreeks 1470 en het altaarstuk met de ‘Aanbidding door de herders’ uit circa 1480 — beide nu tentoongesteld in de Gemäldegalerie van Berlijn. Qua manier van uitbeelding wordt het tweede paneel (met de herders dus) in verbinding gebracht met de ‘Dood van Maria’.

III
Ofhuys’ kroniek gewaagt van een terugreis eens van Hugo van der Goes naar het Roode Klooster, toen hij in de nacht ‘een vreselijke verbeeldingsziekte’ ten deel viel. ‘Daardoor ook wilde hij zichzelf lichamelijk letsel toebrengen met dodelijk gevolg, ware hem dat niet met geweld belet geworden met de hulp van de omstaanders.’
Twee vragen dienen zich door deze vermelding aan: Was deze geestesgesteldheid van voorbijgaande aard of bleek hieruit dat Hugo een geesteszieke of ten minste een droefgeestig, depressief, melancholiek of alleen kwetsbaar persoon was die steeds moest nadenken over eigen zondigheid en de dood die altijd midden in het leven blijft?
Indien — ten tweede — de ‘vreselijke verbeeldingsziekte’ de Vlaamse meester is gaan aankleven, schuilt daarin dan tevens een reden dat hij in het klooster was getreden?
Het betreft niet te beantwoorden vragen die gissingen onder geleerden opleveren.

IV
Hugo’s ‘Dood van Maria’ toont het ontslapen van de Moeder Gods en daarmee in enen het oog in oog staan met het sterven van ons allen — overweging omtrent onherroepelijke eindigheid van het tijdelijke leven, meditering over loslaten en afscheid nemen en verbeelding van hoop op het eeuwige leven.
We kijken recht op het bed van Maria dat overdwars, diagonaal naar links, in een beperkte ruimte is geplaatst. Zij ligt daar met gebroken ogen, in haar blauwe kleed met blanke sluier, even wit als haar gelaat en het kussen onder haar hoofd.
Rond haar sterfbed de twaalf apostelen in verschillende houdingen, met individuele gebaren, met portretachtige koppen, op vier na alle verzonken in eigen verdriet. Twee van hen kijken ons aan. Twee andere zijn doende: Petrus in albe met stola reikt de brandende kaars, teken van leven, over aan een medebroeder om die te doven.
Maria is immers dood. Dat denken zij althans. Voor hen klaarblijkelijk verborgen verschijnt boven de ontslapen moeder van Jesus haar Zoon Christus Zelf. Zijn kleed wordt aan weerszijden opgehouden door twee engelen. Hij toont de wonden-tekenen in Zijn handen. Hij komt de ziel van Maria ophalen om haar weldra samen met haar lichaam geheel in de hemel op te nemen. Die troost wordt de apostelen nu nog onthouden. Vandaar hun droeve gezichten. Hun smart wordt door ons schouwen en beschouwen van het gebeuren rond het doodsbed ook onze smart. Uitdrukkingen in hun ogen doen vermoeden dat zij gek (!) zijn geworden van verdriet.

Het stervenstafereel is niet ontleend aan de Bijbel maar aan de Legenda aurea (Gulden legenden) uit de dertiende eeuw, verzameld door Jacobus de Voragine (waaromtrent later eens nader):
De engel Gabriel heeft Maria niet alleen eertijds de geboorte van haar Zoon Jesus aangekondigd, maar nu ook de dood van haar zelf. Gabriel verwittigt Maria’s aanstaande sterven ook aan de apostelen; op wonderbare wijze althans worden zij naar haar sterfbed geleid. En Jesus verschijnt daar in haar kamer en neemt Maria’s ziel alvast mee naar de hemel, de woonstede waarheen Hij is teruggekeerd.

V
Legenden dienen niet voor te bewijzen feiten, zij helpen de waarheid te begrijpen, zich over te geven aan het geloof en van de hoop op Gods gerechtigheid en barmhartigheid te leven en zo het tranendal van het menselijke bestaan uit te houden in zowel kordaat zekere als in twijfelende verwachting van Christus’ wederkomst, wanneer het zo ver mag zijn.
Maar de tweede komst kan nog wachten. Niet slechts omdat we elkaar jaar met Kerstmis de eerste komst van Christus nog herdenken en tegenwoordig stellen, maar evenzeer omdat Hij ons uitnodigt elke maand december — en eigenlijk alle maanden van het jaar — Hem te verwachten in ons hart, opdat Hij daarin telkens opnieuw geboren wordt.

Zalig Kerstmis en een vrede-rijk 2023 voor de gehele wereld.

Antoine Bodar, rector.