Exodus

Beproeving in de woestijn

Een kind denkt heel eenvoudig over God. Met een grote vanzelfsprekendheid. God is God. Hij staat gewoon midden tussen de dingen van het leven. Jonge mensen die volop in ontwikkeling zijn kunnen soms tot in het oneindige redeneren over God, maar meestal legt men de Godsvraag opzij. Als ze erin geloven stellen ze Hem voor als de hoogste en laatste macht. Hij staat aan de grens van het leven. Volwassenen komen vaak tot de Levende God. Die tot hen spreekt. Terwijl ook zij tot God spreken. Dat is de God die zich in de Bijbel openbaart. Dat heeft Hij gedaan, maar blijft het ook doen. Daarom is lezen in de Bijbel een heilige zaak. Het heeft van doen met God ontmoeten. Maar God heb je nooit op zak. Hij is de Aanwezige en de Afwezige. Hij komt in ons leven, in deze wereld, maar tegelijk staat God boven ons leven en buiten de wereld. God is helemaal anders. Tegelijk is Hij alles in alles.

In het boek Exodus staat de vraag naar God centraal. Het verhaal van de uittocht kan men lezen als een verhaal dat aantoont dat de goden van Egypte geen waarde hebben, maar de God die Mozes gekozen heeft is een God die vrijheid kan geven. Maar ook Mozes en zijn volk hebben God niet op zak. Na de doortocht door de rode zee zingt Mozes een lied om zijn geloof in God uit te drukken en om zijn God te prijzen en te danken. Daarna komt de tocht door de woestijn. Veertig jaar lang. In die tocht komen het volk en God tot elkaar. Dit is echter geen gemakkelijke tocht. In Egypte was het volk gesetteld. Het had voedsel. Rijk voedsel. Brood, groente en fruit. Er was water. De tocht door de woestijn was voor hen een beproeving. Na drie dagen kwamen ze in Mara. Daar was water, maar het was niet te drinken. Het was bitter. Het volk klaagt, Mozes spreekt met God. Hij gooit een stuk hout in het water en nu wordt het water zoet. Na drie dagen komen ze bij een echte oase. In Elim. Daar waren 12 bronnen en er groeiden palmbomen. Op de vijftiende van de tweede maand na de uittocht komen ze in de woestijn van Sin. Daar lijdt het volk honger. Ze krijgen heimwee naar de vleespotten van Egypte. Ze dromen als het ware van brood. Mozes hoort het volk morren. Hun geloof verdwijnt met het groeien van de honger. Hij roept tot God. Hij belooft brood uit de hemel te laten neerdalen en zal hen ook vlees geven. In de avond vallen zwermen kwartels uit de lucht. Men kan vlees eten. In de ochtend ziet men de aarde bedekt met een laagje fijne, witte korreltjes, het volk zegt ‘Wat is dat?’. Mozes zegt: dit is het brood dat uit de hemel komt, God zorgt ervoor. Ze mogen wat ze dagelijks nodig hebben vergaren. Niet meer. Alleen de dag voor de sabbat mogen ze twee porties nemen.

Wat is dat? In het Hebreeuws: manna. Zo noemt men het brood uit de hemel. Als ze in Refidim komen is er geen water. Mozes gaat met zijn staf naar de rots bij de Horeb en slaat erop en er stroomt water. In Refidim strijdt Aaron met de Malakieten en op het gebed van Mozes met zijn geheven handen overwint hij. Of liever: God overwint. Hij is de Heer. Hij geeft leven in de woestijn en slaat vijanden neer. U en ik, wij zijn uitgenodigd te kijken naar onze levensweg. Naar onze pelgrimstocht. Daar, midden in ons leven, is God te vinden.

Bisschop Antoon Hurkmans

Rector van de Friezenkerk in Rome

ahurkmans@bisdomdenbosch.nl