Exodus
Het gouden kalf
Uitersten liggen vaak heel dicht bij elkaar. We voelen ons overgelukkig, alles straalt en plots is alles kommer en kwel. We voelen ons diep gelovig, maar het kan op dezelfde dag verdwijnen als sneeuw voor de zon. We willen alleen maar het goede voor onze huisgenoten, maar plots worden we geleid door de kracht van jaloezie en tweedracht. Goed en kwaad, ze liggen dicht bij elkaar. Als we denken dat het goede overwint, kunnen we ons toch terugvinden bij het kwaad. Wanneer Mozes op de berg bij God is vindt er bij het volk een grote omslag plaats. Het wachten wordt hun te lang. En, ondanks de onderrichting door God, die ze van harte hadden aanvaard, om geen beeld te maken van God en geen vreemde God te vereren, maakten ze, met de instemming van Aaron, binnen de kortste tijd toch een afgod, het gouden kalf, en dansten rond dit kalf en vereerde dit als de God die hen uit Egypte had geleid. Mozes, die namens het volk met God had gesproken, kreeg de opdracht van God naar beneden te gaan. Het volk had zich immers van JHWH afgewend. God wilde zich ook van het volk afwenden en uit Mozes een nieuw volk voort laten komen, maar Mozes nam het op voor het volk. Toen Mozes bij de afdaling van de berg merkte dat het volk een feest vierde voor hun eigen gemaakte God en hoe zij dit gouden kalf bezongen, ontstak hij in toorn en gooide de stenen tafelen die hij van God gekregen had aan stukken. Hij onderhield zich met Aaron en met het volk. Uiteindelijk beloofde hij hen het voor hen op te nemen bij God en ging terug de berg op.

Het beloven van Gods geboden te onderhouden is nog iets anders dan het ook daadwerkelijk te doen. In de mens huist na de zondeval een dubbelheid. Het een zeggen en het andere doen. Jezus leert: je ja zij ja en je neen zij neen.

Bisschop Antoon Hurkmans

Rector van de Friezenkerk in Rome

ahurkmans@bisdomdenbosch.nl