I

De avond van de vigilie van het hoogfeest van Kerstmis 2020 was al vallend, een diepe stilte omringde reeds de wereld en Gods Zoon in het eeuwige heden van de liturgie maakte zich op van Zijn majesteitelijke troon in de hemel af te dalen naar de aarde om Zich onder ons mensen te begeven — ja toen, na maanden wachten, werd de benoeming van de volgende rector van de Friezenkerk in Rome, tevens capellanus neerlandicus, door de bisschop-gedelegeerde van het vaderland bekend gemaakt.

Als rector wil ik trachten te doen wat ik leer — dienstbaar te zijn aan eenieder en de ander hoger te achten dan mijzelf.

Er is sedert het weggaan uit Rome van de vorige rector, Mgr Antoon Hurkmans, veel gepraat, gedebatteerd en anderszins van gedachten gewisseld in niet immer genuanceerde en elkaar ontziende woorden. Maar vandaag op het hoogfeest van Christus’ komst onder ons — niet door de wil van een man maar door de Heilige Geest — is het de tijd de lessen van de Vredevorst in acht te nemen en de vrede onderling te betrachten zowel hier in Urbe als in Nederland.

Ik beloof daaraan zo veel als ik kan bij te dragen en daarin, zo u mij dat toestaat, de leiding te nemen.

Zalig Kerstmis.

II

‘Terwijl zij daar verbleven, brak het uur aan waarop zij Moeder zou worden. Zij bracht haar zoon ter wereld, haar eerstgeborene, wikkelde Hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe, omdat er voor hen geen plaats was in de herberg.’ (Lc 2,6-7)

Maar vooraleer Joseph en Maria in Bethlehem waren aangekomen, hadden zij al met elkaar de ongewoonheid van hun verbintenis beleefd.

En toen, terwijl haar uur aanstaande was, hadden beiden op reis moeten gaan om zich voor de volkstelling te laten inschrijven. En daar ver van huis beviel de Moeder van het goddelijke Kind buiten de stad in een grot, gebruikt als stal voor dieren, ‘omdat er voor hen geen plaats was in de herberg’.

Was de herberg te vol, dat zij niet werden opgenomen? Of was er wel plaats maar geen plaats voor de weldra bevallende vrouw en de haar begeleidende man?

Was de herbergier zonder meer ongastvrij jegens de vreemdelingen, het paar bot de deur wijzend? Neen, zijn afwijzing werd geleid door berekening. Zou de vrouw in een van zijn vertrekken bevallen, hij zou dat vertrek veertig dagen niet kunnen verhuren totdat de onreinheid daarvan zou voorbij zijn overeenkomstig de voorschriften van de Wet (cf. Lv 12,3-4).

Arm met de armen en vreemdeling met de vreemdelingen, blijkt Jesus met Maria en Joseph in enen vluchteling met de vluchtelingen, zoals Hij ook alleen is met de mensen die alleen zijn en Zich bekommert om hen die eenzaam zijn, teleurgesteld en achtergesteld, niet geacht en niet bemind.

Vragen wij ons dus eenvoudigweg af (cf. Mt 25,31-46): Draag ik bij aan het voeden van  hongerigen en het lessen van dorstigen, het bezoeken van zieken en het bezoeken van gevangenen, het kleden van naakten en het opnemen van vreemdelingen?

Kerstmis is het hoogfeest van de kwetsbaarheid. Kwetsbaarheid is wapen anderen het hoofd te bieden en zo in eigen zwakheid Gods sterkte gewaar te worden.

III

Op 12 november 1995 heeft paus Joannes Paulus II het altaar in het midden van deze kerk (bijgenaamd Friezenkerk), waarvan wij gebruik mogen maken, geconsacreerd en bij die gelegenheid reliquiën hierin geborgen van Magnus, mede-naamgever van dit bedehuis, Willibrordus, missionaris van de Noordelijke Nederlanden, en Servatius, missionaris van de Zuidelijke Nederlanden.

Dit altaar is het juweel van dit Godshuis. Het symboliseert Christus, zoals in elke andere kerk. Het wordt gekust en bewierookt als teken van Christus alleen.

Het blok marmer draagt aan de voorzijde de tekst: Hic lapis est in quo natvm Templo obtvlit olim more Hebrevorum Virgo Maria suum [Filivm primogenitvm] — Dit is de steen waarop de Maagd Maria haar jong Geborene eertijds volgens de wet van de Joden [aan God] heeft aangeboden. Dit betreft het feest van de Opdracht in de Tempel van het Kind Jesus, dat de Kerk viert op 2 februari  (cf. Lc  2,22-38) — de veertigste dag na de geboorte van de Heiland, de mens geworden Zoon Gods.

Wanneer wij dit altaar mogen kussen, kussen we — naar de vrome overlevering omtrent deze steen — het Kind Zelf in de kribbe.