Ad Te levavi animam meam, Deus meus, in Te confido, non erubescam (Tot U richt ik mijn geest, mijn God, op U vertrouw ik, beschaam mij niet). Klinken deze woorden van de Psalmist (25,2) in de veranderde verklanking van het Gregoriaans, het nieuwe liturgische jaar vangt aan, groene paramenten worden opgeborgen en het stemmige paars tevoorschijn gehaald — niet zo zeer nu de kleur van boete zoals in de Veertigdagentijd, maar de kleur van inkeer in vreugdevolle verwachting.
Terwijl buiten in de wereld de voorvreugde van Kerstmis al is begonnen, verwachten wij in de liturgie eerst de tweede komst van de Heer op het einde der tijden en pas later de eerste komst in de kribbe van Bethlehem, maar steeds al de hergeboorte van Jesus de Christus in ons hart.
‘Gij zijt Mijn Zoon. Heden heb Ik U verwekt’. (Ps 2,7)
Zo spreekt de Vader tot de Zoon (Ps 110,1-4): ‘Zet U Zich te Mijner rechter zijde en Ik leg U Uw vijanden als schabel onder Uw voeten. Vanuit Zion strekt de Heer de scepter van Uw macht: “Heers temidden van Uw vijanden.” […] Ik heb U voortgebracht nog vóór de Morgenster, zoals de dauw in de vroegte. De Heer heeft gezworen en zal het nooit berouwen: “Gij zijt Priester voor eeuwig naar de orde van Melchisedech.”
Deze beide Psalm-teksten reiken de sleutel tot het hoogfeest van Kerstmis.
‘Terwijl een diepe stilte de wereld omsloot en de nacht half verstreken was , kwam Uw almachtige Woord, Heer, uit de hemel en daalde af van Zijn koningstroon.’ (W 18,14-15)
Niet alleen de tijd van Kerstmis maar ook die van de Advent is een periode van stilte om stil te staan in overweging bij het mysterie van Gods menswording en in overdenking van het eigen leven bij het eindigende kalenderjaar.
Drieërlei is dus aan de orde in de periode van Advent en Kerstmis: Jesus’ komst toen, Jesus’ komst mettertijd, Jesus’ komst nu in ons eigen innerlijk.
In de viering van liturgie valt altijd de tijd volledig weg — verleden, heden en toekomst vallen samen. Zo blijft dat tot de tijdelijkheid voorbij is en alleen de eeuwigheid blijft.
Dan keert Christus terug om te oordelen de levenden en de doden. Alle tranen worden dan gedroogd en de dood zal niet meer zijn (cf. Apk 21,4).
Want Hij alleen is die is en die was en die komt, de eerste en de laatste, de oorsprong en het einde, de Alpha en de Omega (cf. Apk 1,8.21,6.22,13) Hij omvat de tijd en gaat de tijd te boven, terwijl Hij als Gods Zoon zich verwaardigd heeft mens te worden en onder ons heeft geleefd om onzentwil. Door Zijn menswording heeft Hij Zich vernederd maar ons, mensen, daarmee verheven. God heeft Hem doen inbreken in de geschiedenis. Dit historische feit is onuitwisbaar en verdrijft de scepsis van degenen die Jesus’ geboorte beperken tot een idee.

Bezoekt u eenvoudigweg het Heilige Land, niet toevallig het vijfde Evangelie geheten. Doet u Nazareth aan met de grotwoning waar Maria de aartsengel Gabriel heeft ontvangen: ‘De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom zal wat ter wereld wordt gebracht heilig worden genoemd, Zoon van God.’ (Lc 1,35) Verbum caro hic factum est (Het Woord is hier vlees geworden). Hier in deze grotwoning heeft Maria ontvangen van de Heilige Geest.
Bezoekt u ook Bethlehem, de stad van David, waar Maria negen maanden later — met haar echtgenoot Joseph uit het geslacht van David aangekomen wegens de door keizer Augustus uitgevaardigde volkstelling — het Kind van de Heilige Geest ter wereld heeft gebracht (cf. Lc 2,1-7) — bezongen door de engelen, begroet door de herders, aanbeden door de wijzen.

Maar zover is het in de liturgie van de eerste Adventszondag nog niet, al gaat ons verlangen naar die gebeurtenis uit en zijn onze gedachten reeds daar bij de herdenking van de goddelijke geboorte die ons doet terugverlangen naar de onschuld van onze kinderjaren en verlangen naar de zuivering die Gods genade ons kan schenken.
De lezingen van vandaag behelzen slechts de wederkomst van Christus:
‘Oordelen zal Hij de volkeren, rechtspreken over de talloze  naties. Zij zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers, hun speren tot sikkels. Geen volk zal nog het zwaard trekken tegen een ander en niemand zal nog oorlogvoering onderrichten.’ Zo Jesaja (1,4).
Was het maar liever zo ver — indachtig de even wrede als schandelijke oorlog die zich voordoet in Oekraïne tussen twee broedervolkeren.
‘Kom, laat ons wandelen in het licht van de Heer’, besluit de profeet (Js 1,5).
‘Laten we ons ontdoen van de werken der duisternis en ons wapenen met het licht. Laten we ons behoorlijk gedragen als op klaarlichte dag’, raadt ons Paulus (Rom 13,12-14), ‘bekleedt u met de Heer Jesus Christus en koestert geen zondige begeerten meer’.

Hoe zal het gaan bij Christus’ wederkomst? Het zal gaan als in de dagen van Noach, voorafgaand aan de zondvloed, bericht ons Matteüs (cf. 24,37-39.42-44). Toen vermoedden mensen niets en gingen door met eten en drinken, met huwen en ten huwelijk geven. Niet anders zal het gaan wanneer de Mensenzoon terugkeert. Weest dus waakzaam; want gij weet niet op welke dag uw Heer komt. Houdt u bereid. Wellicht meer voor de hand liggend dan waakzaam en bereid te zijn met het oog op het Laatste Oordeel is het nu onmiddellijk anders in het leven te gaan staan door met het uitzicht op de eigen dood alvast elke dag zo te leven als zou het onze laatste dag zijn. Het is de levensinstelling altijd ons zo te gedragen, als zou het altijd op tijd zijn hier van alles en allen heen te gaan — met afscheid of zonder afscheid.

Laten we dus steeds onderweg blijven naar het licht — naar het eeuwige Licht dat God is Die Zijn Zoon als eerste Lichtstraal, als Lucifer of Morgenster, naar de wereld heeft gezonden. Dat vieren wij met Kerstmis (cf. Apostolische Geloofsbelijdenis): ‘God uit God, Licht uit Licht, ware God uit de ware God. Geboren niet geschapen, één in wezen met de Vader.’

Antoine Bodar