De naam van de lied-dichter, naderhand bijgenaamd de Paus van Amsterdam, Huub Oosterhuis, werd mij bekend in 1960, toen ik — na een uitstap naar een Brabants seminarie — als leerling terugkeerde aan het Amsterdamse Ignatiuscollege. Pater Jan van Kilsdonk was juist studentenpastor geworden en pater Bernard Huijbers, de leraar muziek, dirigeerde ons koorzangers niet alleen meer Gregoriaans en andere traditionele Kerkliederen maar ook eigen composities op tekst van zijn jonge medebroeder Huub Oosterhuis. Dat was niet tot ons genoegen, herinner ik mij. Het Gregoriaans verminderen en zelfs opgeven voor hetwelk mij voorkwam als eigentijdse liedjes? Ik geef toe — dat was weinig eerbiedig jegens de boven ons gestelde Jezuïeten. En de liedjes bleken liederen, waarvan menig tekst inmiddels generaties vertroosting heeft gebracht. De met Pasen (9 IV 2023) gestorven lied-dichter zal in die hoedanigheid herinnerd blijven — zowel in Nederland als in Vlaanderen als in Duitsland. God hebbe zijn ziel. Huub ruste in Zijn vrede tot in eeuwigheid.

I
De jaren zestig, achteraf het eenvoudigst te duiden als ramp-jaren, begonnen toen. Op een zondag na de Hoogmis werd in de prachtige kapel een tafel opgesteld waarachter pater Van Kilsdonk verscheen in een grijze dracht ten overstaan van enige medegelovigen, waarschijnlijk studenten van de door de pater opgerichte Studenten-Ekklesia, waarvan in 1965 ook Huub Oosterhuis deel zou uitmaken. Wij mochten toen in de kapel niet achterblijven om te kijken wat daar zou gebeuren, maar de pater had wel verbazing gewekt. Van Kilsdonk droeg de Mis immers steeds als in bijna extase op, daarbij Christus op het kruis dringend aankijkend in verrukte houding.
In die jaren moet hij rebel zijn geworden en Oosterhuis met hem, te meer nog toen terstond het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) in Nederland op radicaal eigen wijze in richting van het protestantisme werd uitgelegd en prompt na vierhonderd jaren in 1966 de tweede beeldenstorm opleverde, zij het dit keer van katholieke zijde.
Huub Oosterhuis met zijn bruid Josefien Melief haalde in 1969 de omslag van Paris Match, toen hij als priester-Jezuïet zonder toestemming van het gezag met haar in het (burgerlijke) huwelijk trad, hetwelk bij hem uitstoting uit de orde (de Societas Iesu)  te weeg bracht en schorsing  als priester.
Dat was evenwel nog maar het begin van de rebellie. De Studenten-Ekklesia plaatste zich buiten de kerkelijke verantwoordelijkheid, verliet de kapel van het Ignatiuscollege en betrok de houten kerk aan het Amstelveld. Ik ben daar wel eens gaan kijken. Schokkend vond ik daar Eric Jurgens in burgermanskleding aan te treffen, de ciborie in de hand en daaruit hosties uitreikend. Jan van Kilsdonk volgde zijn vroegere medebroeder in ongehoorzaamheid maar bleef wel lid van de orde. Een nieuwe protestante groepering was ontstaan met sektarische trekken. Maar zulks laat waardering voor Oosterhuis’ liederen onverlet, al ben ik zelf altijd liever bij het Gregoriaans gebleven.
Het is uit die tijd dat de Nederlandse Kerk werd gegeseld door polarisatie en in meer traditionele kringen werd verzucht: ‘Heer, maak van Uw huis geen Oosterhuis.’

II
In het media-circuit kwamen we elkaar wel eens tegen. Huub Oosterhuis kwam naar mijn eerste Heilige Mis in de kathedrale basiliek van Sint Jan, evenals Jan van Kilsdonk, en nam het voor mij in de NRC op, toen ik wegens een zo genaamde vormfout van benoeming de Amsterdamse Krijtberg van de Jezuïten in 1996 als priester-assistent moest verlaten.
We waren het over veel oneens, maar met Huub van gedachten wisselen was altijd in vrede; hij bleef steeds sportief. Dat was bij Van Kilsdonk geheel omgekeerd. Toen ik in 1985 alsnog besloot mij bij de bisschop aan te melden voor de priesterwijding, was elke hartelijkheid van de pater voorbij en gevoelde ik mij door hem als afvallige (van zijn inzichten) afgehandeld. Zo reageerde niet Oosterhuis, helemaal niet. Hij onthield zich van oordeel en bleef welwillend.
Twee keer hebben we in het openbaar de geloofsdegens gekruist — de eerste keer op 14 september 1993 in zijn eigen Rode Hoed onder leiding van de hoofdredacteur van Trouw, de tweede keer in mijn tweede RKK-serie Eeuwigh gaat voor Oogenblick op 2 januari 2014. Het eerste gesprek was wat gemoedelijker dan het tweede, omdat ik daarin voor de televisie hem ook ondervroeg.
Beide publieke ontmoetingen hebben mijn inzicht vergroot en beide zijn terug te voeren tot een enkel onderwerp.
In De Rode Hoed beweerde Oosterhuis met stelligheid dat het Tweede Vaticaans Concilie een breuk in de Kerk had beduid, maar ik kon mij dat helemaal niet voorstellen. Een volgend concilie kan dan wel andere accenten zetten dan een vorig maar zal het nooit tegenspreken. Indien de Heilige Geest aanwezig is bij een concilie zoals bij een conclaaf, dan is het uitgesloten dat dergelijke vergaderingen een breuk in de Traditie zouden kunnen veroorzaken. Dat was toen mijnerzijds meer intuïtie dan wijsheid. Ik was nog niet wat gegroeid in de leerschool van Joseph Ratzinger met diens hermeneutiek van de continuïteit. Dat neemt ook achteraf niet weg dat ons debat wezenlijk was en is tot de dag van vandaag. Huub Oosterhuis vertegenwoordigde toen een stroming binnen de Kerk die tot heden en waarschijnlijk ook in de toekomst voortduurt. Paus Franciscus lijkt daarbij het aarzelend voorbeeld.
In het televisiegesprek legde ik Oosterhuis zijn agressieve afwijzing van de transsubstantie voor — de werkelijke tegenwoordigheid van Christus onder de gedaante van brood en van wijn, terwijl de uiterlijke kenmerken (accidenten) gewoon brood en wijn blijven. Hij leerde mij toen, dat klaarblijkelijk de katholieken geneigd zijn de gemeenschap met Christus te beperken tot Zijn lichaam en Zijn bloed onder de beide gedaanten, terwijl dat delen van brood en beker veeleer uiting behoren te zijn van de ene gemeenschap, het ene lichaam van Christus waarvan Hij hoofd en wij leden zijn.
Het was toen, in 2014, dat hij lang nableef, toen de opname voorbij was. Er was iets treurigs en weerloos in hem gevaren. Ik probeerde hem wat op te monteren en vertelde hem dat wij in onze Duitstalige kerk in Rome, Santa Maria dell’Anima, soms liederen van hem in vertaling zingen, opgenomen als die zijn in de jongste uitgave van Gottes Lob uit 2013 — vijf in de Duitse, acht in de Oostenrijkse — zoals ook nu in eigen taal in de Friezenkerk.
Hij bleef peinzend — nagenoeg zonder te spreken. Ik kan alleen gissen wat daar en toen door hem heen is gegaan. Wellicht een mate van nostalgie, een terugkeer naar Christus’ Kerk die menselijkerwijze voor hem leek afgesneden, zo niet voor God dan wel — in de taal van Huub — de Eeuwige.

De dood van Huub Oosterhuis markeert het laatste einde van een strijdend tijdperk van verliezers. Zijn ekklesia zal op den duur geheel verdwijnen, maar de liederen van deze eertijds rebelse, steeds gedreven en in toenemende mate maatschappij-kritische dichter blijven vooralsnog  totdat mogelijk volgende dichters het bidden opnieuw en anders zullen verwoorden.
‘Gerechtigheid is aanbidding’ zou zijn motto kunnen heten in zijn eigen wijze met God te verkeren.

Antoine Bodar.