Hij is al gekomen en Hij zal opnieuw komen en Hij komt telkens weer. Wij vieren de Advent, de vreugdevolle verwachting van het hoogfeest van Zijn geboorte, het blijde wederzien met Hem op het einde van het bestaan van de tijd, de indringende uitnodiging Hem in ons zelf wederom Zijn intrede te doen nemen. Het is de komst toen, de komst dan, de komst nu. In herinnering aan de menswording van het Woord Gods en de overweging daarvan is de viering van de Advent altijd gericht op de nabije toekomst (de wedergeboorte van Christus in ons zelf) en op de wellicht verre toekomst (de wederkomst des Heren).
Een nieuw kerkelijk jaar vangt aan. De liturgische kleur verandert van groen naar paars om de periode van inkeer aan te geven en we wenden de blik om. De gewone tijd wordt ‘sterke’ tijd. En de blik gaat omhoog als teken van verlangen, van uitzien naar Zijn komst: ‘Naar U gaat mijn verlangen, Heer. U bent mijn God; op U vertrouw ik, beschaam mij niet, laat mijn vijand niet over mij juichen’, bidden we met de Psalmist (25,1-2). Schenkt Gij ons de wil Uw naderende Gezalfde, met werken van gerechtigheid tegemoet te treden (cf. oratio Adventus I). ‘Al wie naar U uitziet, Heer, zal niet worden teleurgesteld. Heer, wijs mij Uw wegen en leer mij Uw paden kennen.’ (Ps 25,3.4) ‘Doe ons, Heer, Uw genade aanschouwen, laat komen Uw heil over ons.’ (Ps 85,8) Zo de beden in de Eucharistie van deze eerste Adventszondag.
 
De profeet Jesaja, die ons in de liturgie van de Advent begeleidt, vertolkt onze wil tot omkering en bekering en tevens de smeekbede jegens de Heer ons weer aan te nemen als Zijn Godsvolk — toen in diens tijd (in de achtste eeuw vóór onze jaartelling) maar evenzeer bedoeld voor nu in onze tijd (63,16-17): ‘Gij, Heer, zijt onze Vader; van oudsher zijt Gij onze Verlosser. Waarom, Heer, liet Gij ons van Uw wegen afdwalen, waarom liet Gij ons hart verstenen, dat het U niet meer vreesde? Keer U weer tot ons omwille van Uw dienaren.’ Want wie zijn wij zonder U? Onze gerechtigheid is gelijk een stondendoek (periodendoek). Wij worden verwelkt als bladeren; de wind van onze zonden — onze eigendunk als eerste — blaast ons weg (cf. Js 64,5).
Daarom, Heer, scheurt de hemel open en laat Uw Zoon als de Gerechte neerdalen (cf. Js 64,1) Hij is de Getrouwe en de Waarachtige en oordeelt met gerechtigheid (cf. Apk 19,11).
‘Zijt Gij, Heer, niet onze Vader. En wij het leem, Gij de boetseerder, wij allen het werk Uwer handen?’ (Cf. Js 64,7)
 
Zoals Jesaja de gezondene van de Heer is, zo is dat ook Paulus. Ook de apostel Paulus spreekt niet namens zichzelf. Vandaar zijn vredesgroet: ‘ Genade en vrede voor u vanwege God onze Vader en de Heer Jesus Christus.’ (1 Kor 1,3) In het vervolg betuigt hij dankbaarheid dat zijn tijdgenoten en dus ook wij het Evangelie verkondigd hebben gekregen en hij verzekert ons ervan dat wij standvastig zullen blijven tot Jesus’ wederkomst op de jongste dag. De getrouwe God immers heeft ons geroepen tot gemeenschap met Zijn Zoon, onze Heer Jesus de Christus. (Cf. 1 Kor 1,4-9)
 
Jesaja heeft van Christus getuigd voorafgaand aan Zijn eerste komst, Paulus heeft dat gedaan met het oog op Christus’ tweede komst. Marcus (13,33.37) vandaag in het Evangelie wijst ons de weg hoe het Kind in de kribbe opnieuw in ons zelf geboren kan worden, terwijl we  Zijn geboorte toen in Bethlehem en Zijn wederkomst mettertijd bedenken: ‘Weest op uw hoede, weest waakzaam; want gij weet niet wanneer het uur daar is’. Daarop volgt al weer een gelijkenis, zoals we die van Jesus in de afgelopen weken hebben gehoord — dit keer over de heer des huizes die op reis gaat maar zijn dienaren in het ongewisse laat wanneer hij precies terugkomt met als les voortdurend wakker te zijn (Mc 13,33-36). En aldus wordt de gelijkenis besloten: ‘En wat Ik tot u zeg, zeg ik tot allen — weest waakzaam.’
 
Waakzaamheid. Waaraan valt allemaal te denken niet alleen in het heilsgebeuren maar ook in het dagelijkse bestaan?
Wie verantwoordelijk leeft (en dat is ons aller taak) past geen slaapzucht maar wakkerheid. Eenieder behoort rekening te houden met onzekere omstandigheden die zich ten nadele kunnen voordoen — verlies van positie, overkomen ziekte, ten deel gevallen ongeluk, plotselinge dood. Maakt u dus daartegen zeker en verzekert u, is de boodschap.
Wij weten niet, wanneer de dood ons bezoekt. Leeft daarom zo, dat we altijd gereed zijn te sterven. Leeft zo, dat elke dag uw laatste dag zou kunnen zijn. Leeft met de dood, zo blijft u waakzaam. En dan nog dit:
Het leven is eindig. De dood is onvermijdelijk, niet te ontkomen, niet te ontkennen.
De dood is absoluut en daarmee derhalve het leven betrekkelijk, zelfs hoogst betrekkelijk.
 
Maar waakzaamheid in kringen van christenen en andere gelovigen die geloven in de eeuwige God? Wat voegt ons wakker zijn toe aan dat van medemensen in geseculariseerd leven?
Het is onze diepste opdracht Gods wil te zoeken en te doen, hetwelk hetzelfde is als met Hem te leven elke dag en elke nacht, elk uur en elke minuut.
Wij, christenen, onderscheiden ons niet van geseculariseerden, wanneer afleiding van de levenskern in het geding is. Wij zijn daarin niet minder kampioen dan anderen. Het leven lijkt alleen en al te bestaan uit zoeken van spanning door prikkels en impulsen van elders die ons op gang houden om daaraan energie te ontlenen.
 
De Advent is blijmoedig de wederkomst des Heren verbeiden op het einde der tijden, Zijn komst van toen in de Kerstnacht ons dankbaar in gedachten terugbrengen en met Jesus de Christus steeds te leven als kern van ons christelijke leven.
 
De evangelist Lucas (cf. 19,1-10) verhaalt over een zekere Zacheus, tollenaar in Jericho, de stad waar Jesus doorheen trekt op weg naar Jerusalem. Klein van stuk klimt de belasting-beambte in een hoge boom om Hem beneden voorbij te zien gaan. Maar wat geschiedt? Jesus vraagt Zacheus naar beneden te komen en vraagt hem zijn gast te mogen zijn. Jesus is het huis van de afperser van de Joden namens de Romeinse keizer niet voorbijgegaan. Hij is daar binnengetreden. Hij wil met deze geldelijke rijkaard maaltijden om Zijn verbintenis met elke mens te tonen, wie hij ook is en wat hij ook doet.
Maar wat beduidt deze kleine gebeurtenis voor ons nu in deze Advent?
Dat is de mogelijkheid bij uitnemendheid Jesus te ontvangen in ons hart. Precies nu in de periode van wachten en afwachten op Hem Die komen gaat.
Jesus Christus nodigt ons zelf opnieuw uit Hem te ontmoeten, maar we hebben vanzelfsprekend de vrijheid Hem in ons leven voorbij te gaan en voorbij te laten gaan.
Wat is de kwestie voor nu in ons leven?
Laat Hem onze levenskern bepalen. Laat Jesus onze levensleider zijn. Hij leert ons de goddelijke liefde — de eeuwige van ons zelf afgewende op de ander gerichte. Hij heeft ‘als kind kwetsbaar en klein’ Gods genade voltooid en de poort naar de goddelijke eeuwigheid door Zijn geboorte als mens alvast geopend (Prefatie Advent I).
We worden uitgenodigd te wachten op Christus’ wedergeboorte in ons hart — in ontvangende en tevens actieve wakkerheid op weg naar het hoogfeest van Kerstmis.
 
(homilie Eerste Zondag van de Advent B Friezenkerk Rome)
 

Antoine Bodar, rector